Wij worden blij van wielrennen. Ook worden we blij van wielrennen kijken, en dan met name de Tour de France. Vooral tijdens de bergetappes zitten we op het puntje van onze stoel. We hebben daarom een overzicht gemaakt van de 24 meest legendarische cols uit de Tour de France. Dit is overigens geen top 24, maar de bergen zijn in willekeurige volgorde neergezet. Al deze beklimmingen zijn namelijk zwaar om te beklimmen.
1. Col de la Madeleine
De Madeleine ligt perfect gepositioneerd om van de ene Alpenvallei naar de andere te komen, hierdoor wordt de pas vaak genomen in de Tour de France. Er zijn een legio mogelijkheden om te finishen na een etappe in de Tour de France, bijna elk Frans skidorp komt in aanmerking. Sinds 1969 is de Tour de France 24 keer over deze pas heen gekomen, de laatste keer was in 2013. In 1990 soleerde Thierry Claveyrolat de gehele dag aan kop door de warme Franse zon. Het is de 11e etappe van de ronde, de etappe van gisteren heeft Thierry de gehele dag aan kop gereden en de etappe gewonnen. Thierry demareert vlak voor de top van de Madeleine om extra punten voor de bollentrui te verzamelen en komt als eerste boven op de Madeleine, daar besluit hij zijn lange solo van de dag er voor te herhalen en gaat hij door. Ook op de Col du Glandon komt hij als eerste boven, maar tussen de Glandon en de laatste berg (Alpe d’Huez) wordt hij bijgehaald. Op Alpe d’Huez probeert Claveyrolat nog weg te komen, maar doordat hij al veel energie heeft verspild op de Madeleine kan hij niet wegkomen verliest hij de sprint met 5. Hij finisht als vierde op vijf seconden van de winnaar van de dag, Gianni Bugno.
Deze Alpenreus tikt de 2000 meter net niet aan, maar is met 1993 meter met recht een klim van de buitencategorie. Boven op de top staat er echter een bord waarop staat ‘Col de la Madeleine 2000mtr’. In feite klopt dit dus niet. Als je deze col zelf wilt gaan beklimmen, denk dan nog maar even twee keer na. Het is een helse beklimming die steil is, de steilste kilometer is gemiddeld 11%, maar vooral heel erg lang. Er lijkt geen einde te komen aan de weg die achter iedere bocht weer verder loopt. Je kunt de pas vanaf twee kanten beklimmen, de zwaarste route komt vanuit Feissons-sur-Isère en is een beklimming van ruim 20 kilometer aan gemiddeld 6,2%.
2. l’Alpe d’Huez
De Nederlandse berg, met de beroemde bocht 7 en de legendarische overwinningen van bijna alle wielerlegendes die er zijn. Door zijn 21 haarspeldbochten een waar spektakel voor de televisie en dankzij het stijgingspercentage van ruim 9% is dit een echte kuitenbijter. In de 21 haarspeldbochten zijn al een aantal legendarische gevechten geweest. Wat dacht u van de overwinning van Peter Winnen in 1983 of de botsing van Guiseppe Guerini met een fan in de laatste kilometer?
Ieder jaar gaan er weel veel Nederlanders en Belgen kamperen in Bourg d’Oisans aan de voet van de Alp. De 21 haarspeldbochten zijn een onvergetelijke ervaring om te fietsen die je als wielrenner zeker wil hebben meegemaakt. De klim is niet zo zeer zwaar, er zijn genoeg haarspeldbochten om enigszins uit te rusten, maar de stukken tussen de haarspeldbochten door zijn wel erg steil.
3. Le Mont Ventoux
Met een bijnaam als ‘de reus van de Provence’ hoeft de Mont Ventoux zichzelf niet meer te bewijzen. 15 keer kwam de Tour de France over de Mont Ventoux, 9 keer lag de finish van een touretappe op de top van de kale berg. De Tour de France heeft een gekke voorkeur voor de aanloop naar de top via Bedoin (14 keer), terwijl de beklimming van Malaucene minstens zo zwaar is! Wellicht een tip voor de tourdirectie!
4. Col du Tourmalet
De Tourmalet is de berg die heet meeste beklommen is tijdens de tour de France, maar liefst 84 keer werd deze berg beklommen (inclusief aankomsten op La Mongie). Deze pas is een belangrijke route om door de Pyreneeën te komen en wordt daarom ook bijna ieder jaar in het tourparcours opgenomen. Als je deze berg tijdens jouw fietsvakantie wilt beklimmen kom je dan ook veel verkeer tegen. Het is dus goed opletten in de afdalingen! Vergeet dus niet je helm mee te nemen.
5. Col d’Aubisque
Net als de Tourmalet is de Aubisque een echte klassieke Pyreneeënreus. Maar liefst 48 maal werd deze berg beklommen tijdens de Tour de France, de eerste keer werd deze berg beklommen in 1910. François Lafourcade was de eerste renner die de top van de Col d’Aubisque passeerde op een fiets tijdens de Tour de France. Later zouden niet alleen duizenden profwielrenners hem volgen, ook miljoenen amateurfietsers hebben de moeite genomen om naar de top te fietsen. De beklimming zelf is niet al te zwaar, maar vooral heel erg lang.
6. Col du Télégraphe
De Noordzijde van de Col du Télégraphe is nou typisch zo’n klim die niet zonder een andere kan. Deze relatief korte maar gemene klim is de klassieke opmaat voor de Col du Galibier. Deze klim telt dan ook niet altijd mee voor de bergpunten, maar wordt dan als onderdeel gezien van de Galibier. Van de ruim 30 keer dat de berg werd bedwongen in de Tour de France telde de berg slechts 18 keer mee voor de bolletjestrui. Toch het benoemen waard, want het is een klassieke col in de Alpen.
7. Col du Galibier
Voor het eerste werd Galibier in 1911 in de Tour de France beklommen. Het was de favoriete beklimming van de bedenker van de Tour de France, Henri Desgrange. Op de Zuidkant van de berk staat een monument ter herinnering van hem. In 2011 lag de aankomst van de etappe op de Col du Galibier. Andy Schleck won deze gedenkwaardige etappe na een solo van 60 kilometer die de hoogste aankomst ooit in de Tour de France betekende!
8. Col de la Colombière
In de Tour de France wordt deze klim vaak gebruikt als overgangspas. De laatste kilometer is ideaal om aan te vallen om met een voorsprong te starten aan de afdaling. Hoewel deze klim niet enorm hoog is, is deze klim technisch gezien lastig te beklimmen. Met name de Noordkant van de klim, vanuit Scionzier is een lopende klim die langzaam maar zeker steeds steiler wordt. Het venijn van deze beklimming zit hem dan ook in de laatste 5 kilometer waarin de gemiddelde percentages niet onder de 9% komen. De laatste kilometer is met ruim 10% het steilste gedeelte, het is dan ook belangrijk om deze klim goed in te delen.
9. Col de Peyresourde
De Tour de France is sinds 1947 al 45 keer over deze beklimming heen gekomen en hoort daarom zeker thuis in de lijst met legendarische beklimming uit de Tour de France. De 10e etappe van de Tour de France in 1998 veroorzaakte een ravage in het peloton mede dankzij de laatste beklimming over de Peyresourde. Maar liefst zeventien coureurs haalden de finish niet danzkij het beulswerk van Rodolfo Massi, die we later leerde kennen als de Apotheker van het peloton.
De beklimming Peyresourde is geen klim van de buitencategorie, in de meeste rondeboeken wordt deze klim aangeduid als een beklimming van de eerste categorie. Dat heeft met name te maken met de beperkte hoogte en het ‘beperkte’ stijgingspercentage van de beklimming. Deze beklimming is te doen vanaf twee kanten; een korte beklimming vanuit Armentuele (8 kilometer aan 7.6&) en een lange beklimming vanuit Bagnères-de-Luchon (15km aan 6.1%). Vanuit beide kanten is de klim goed te doen voor gemiddeld getrainde fietsers. Het is een fijne loper die bijna niet boven de 9% uitkomt. Een ideale klim om te fietsen dus voor de fietsers die wel van klimmen houden, maar geen zin hebben in te hoge stijgingspercentages.
10. Col d’Aspin
In de Tour de France van 1950 was er nogal wat consternatie op deze pas tijdens de etappen van Pau naar Saint-Gaudens. De Franse supporters die zich hadden verzameld op de beklimming waren nogal baldadig richting buitenlandse renners. Met name de Italiaanse coureurs moesten het ontgelden, er werden stenen en flessen richting hen gegooid en de weg werd hen belemmerd. Aan het einde van de etappe is dan ook de volledige Italiaanse ploeg op de trein naar huis gestapt, op die manier verloor de Tour de France dat jaar een van zijn grote kanshebbers, Gino Bartali. In totaal is de karavaan van de Tour de France in de loop der jaren ruim 70 keer over de Aspin heen gekomen, daarmee is het een van de meest beklommen passen in de Tour. De Col d’Aspin is natuurlijk beroemd om de legende van de voorvork van Eugène Christophe.
Als je de berg zelf wilt beklimmen is er een makkelijke en een moeilijke kant. De makkelijke kant vertrekt vanuit Sainte-Marie-de-Campan en duurt 13 kilometer aan 5% gemiddeld. De zwaardere kant begint in het dorpje Arreau en heeft een lengte van 12 kilometer aan een gemiddelde stijgingspercentage van 6.5%. Deze beklimmingen zijn echter een makkie vergeleken met de andere klimmen in de buurt, zoals de Tourmalet en de Peyresourde.
11. Cormet de Roselend
Hoewel deze beklimming slechts 10 keer is opgenomen in het Tourparcours zijn er een aantal redenen waarom hij toch in deze lijst thuis hoort. Allereerst is het een fantastische klim om te zien, het heeft van alles wat, alpenweides, een stuwmeer, haarspeldbochten, plekken om uit te rusten en stukken van boven de 11%. Daarnaast is deze beklimming niet alleen bekend vanwege zijn klim, maar met name berucht om zijn moeilijke afdaling. De weg is smal en heeft een aantal lastig in te schatten bochten. In de Tour van 1996 kon Johan Bruyneel een van de lastig in te schatten bochten niet meer houden en viel een ravijn in. Wonder boven wonder overleefde hij de val en kon hij de etappe gewoon uitrijden. Als je deze klim dus zelf wilt gaan fietsen let dan dus goed op bij de afdaling. Stay safe!
12. Col de Portet-d’Aspet
Deze klim is niet spectaculair om op te fietsen. Het is in de Tour de France ook geen berg die regelmatig beklommen wordt maar het is een legendarische waaraan altijd het bloed van Fabio Casartelli kleeft. Renners, commentatoren en wielerfans zullen het beeld van de stilliggende Casartelli nooit meer vergeten en elke keer is het tijdens de afdaling van de Portet-d’Aspet een paar minuten stil. Uit respect voor Fabio Casartelli.
Het is een makkelijke beklimming die naar verloop van tijd steeds zwaarder wordt. De laatste 3 kilometers van de beklimming zijn het zwaarst met gemiddelden van boven de 10%. De beklimming vanuit Audressein is 18 kilometer aan 3.1% gemiddeld en de beklimming vanuit Aspet is 14 kilometer lang aan een gemiddelde van 4.2%.
13. Puy de Dôme
De Puy de Dôme is een vulkaan die naast de Franse stad Clermont Ferrand ligt. In de Tour van 1964 vochten Jacques Anquetil en Raymond Poulidor hier een fantastisch gevecht uit. Anquetil, al een aantal keer winnaar van de Tour, had aan de start van de etappe in Brive 56 seconden voorsprong op Raymond Poulidor, de enig realistisch overgebleven concurrent voor de eindzege. De finish van de etappe lag bovenop de Puy de Dôme. Poulidor maakt het tempo tijdens de klim, maar Anquetil speelde een tactisch spel en fietste niet achter hem maar ging uitdagend naast hem rijden. In hetzelfde tempo, dezelfde cadans en zonder hem aan te kijken. Op het smalle paadje dat op sommige plekken erg steil kan worden was dit geen comfortabele positie. Hoewel het er misschien zo uit zag het het niets met een surplace te maken, Poulidor gaf alles wat hij in zich had om van Anquetil af te komen, kilometers lang reden zij daar zij aan zij. In de laatste kilometer lukte het Poulidor, de publiekslieveling, eindelijk om Anquetil af te schudden. Op de finish had hij een voorsprong van 42 seconden opgebouwd, waardoor het er op leek dat het nog spannend zou worden op de laatste dag. Helaas voor Poulidor was dit een tijdrit waarin Anquetil heer een meester was. Anquetil won de Tour met 55 seconden voorsprong.
Later, op zijn sterfbed, werd er aan Jacques Anquetil gevraagd hoe het voelde om kanker te hebben. Zijn antwoord was zowel zielig als mooi tegelijk: ‘Het voelt alsof ik hele dagen achter elkaar de Puy de Dôme opfiets’.
Tegenwoordig is deze berg alleen nog maar een attractie voor toeristen en kun je niet met een gewone auto naar boven en alleen op afgesproken tijden naar de top fietsen. Vanwege de smalle wegen en de slecht onderhouden weg zal de Tour de France nooit meer deze fantastische klim bedwingen. Dit is zonde want het is niet alleen de enige col van de buitencategorie in het centraal massief, het is ook een beklimming waar een van de meest fantastische gevechten op de fiets heeft plaatsgevonden.
14. Plateau de Beille
Ook in 2015 is deze berg opgenomen als finishplaats in de Tour de France. De klim is een van verschrikkingen van de Pyreneeën. Zoals de naam al aangeeft betreft het geen bergtop, maar een plateau waar op een normale juli-dag rustig vee rondgraast over de uitgestrekte velden. In de winter worden deze velden en de omliggende ruggen van heuvels en bergen overstroomt door wintersporters en ééns in de zoveel jaar is het plateau het epicentrum van de wielerwereld. De karavaan strijkt voor 24 uur neer op het plateau en de wielerfans staan al dagen lang met campers en tentjes op de flanken te kamperen. Deze berg werd voor het eerst beklommen tijdens de Tour de France van 1998 en is dus nog een relatief nieuwe berg. De aankomst op deze berg is al een aantal keer beslissend gebleken voor de winst in de Tour de France. Zowel Marco Pantani als Lance Armstrong legden hier de basis voor hun Tour overwinningen.
Voor amateurs zoals jij en ik is deze berg een verschrikking en is het goed om de nodige voorbereiding te treffen. In 16 kilometer overwin je 1255 hoogtemeters, het gemiddelde stijgingspercentage komt uit op 7.9%. De klim is zeer gelijkmatig en is continue boven de 7%, hierdoor is er weinig ruimte om te herstellen, pas in de laatste kilometer kun je eindelijk bijschakelen en versnellen als je daar nog behoefte aan hebt.
15. Col d’Izoard
De Izoard is een ware legende, sinds de start van de Tour de France is deze bergpas al 33 keer opgenomen in het Tourparcours. In de jaren 50 werden er op de flanken van deze berg duels uitgevochten die werden verspreid via radio en de krant. Namens als Fausto Coppi en Louison Bobbet zijn de helden die van over heel Europa werden gevolgd en aanbeden. Later werden de overwinnaars van de Izoard andere grote renners zoals Merckx, Bahamontes, van Impe en Chiapuchi. Op de top van deze berg heeft nooit de finish gelegen, de tourkaravaan is hier altijd op doortocht. Op weg naar andere plekken waar de helden finishen en worden gehuldigd. Hun zweet blijft echter voor altijd liggen op het asfalt van de Izoard.
De D902 is de verbindingsweg tussen Briancon en Guillestre. Vanuit deze twee steden kun je dan ook deze berg beklimmen. De noord-kant (vanuit Briancon) is de zwaarste kant om te beklimmen, hier kun je het minste herstellen. De zuid-kant (vanuit Guillestre) is een stuk langer, maar een paar kilometer voor de top vlakt de weg af zodat je goed kunt herstellen.
16. Col de la Croix-de-Fer
De Croix de Fer is een berg die in totaal zestien keer is opgenomen in het Tourparcours. De eerste keer was in 1947, toen kwam de Italiaan Fermo Camellini als eerste over de top. De laatste keer dat deze reus bedwongen werd was in 2012.
De Col de la Croix de Fer (bergpas van het ijzeren kruis) is één van de mooiste beklimmingen in de Alpen. Beroemd om de fantastische uitzichten en de passage langs het stuwmeer. De col heeft een hoogte van 2067 meter en is een bergpas tussen het dorp Allemont en het stadje La Chambre. De Croix de Fer ligt op 2,5 kilometer van de top van de Glandon, als je allebei deze bergen dus in één keer wilt aftikken dan kan dat gemakkelijk door even eens stukje door te fietsen. De Croix de la Fer is via twee kanten te beklimmen met de fiets, maar ook indirect via de noordkant van de Glandon (vanuit La Chambre). Wil je de Croix de Fer vanaf de westkant beklimmen, begin je in het dorpje Allemont. De klim aan de oostkant begint in het dorp Saint-Jean-de-Maurienne.
17. Port de Balès
De organisatoren van de Tour de France waren in 2006 op zoek naar nieuwe wegen in de Pyreneeën. De gebaande paden waren inmiddels wel bekend en zorgden voor een voorspelbaar koersverloop. Er was iets nieuws nodig, een verrassing voor de renners. Via een tip kwam de maker van de route van de Tour de France op de Port de Balès terecht. Een ideale klim die nog nooit in een wielerwedstrijd was beklommen. Dat was ook geen verrassing, want de laatste vijf kilometer van de klim waren onverhard en bijna onbegaanbaar. Geen probleem voor de tourdirectie die per omgaande een aantal asfalttrucs lieten aanrukken die in korte tijd een mooie weg plaveide voor de renners. Zo geschiede dat er in de Tour de France van 2007 een nieuwe klim kon worden geïntroduceerd. Sindsdien is het een populaire col die al vier maal in het tourschema is opgenomen.
De klim zelf is een echt lastige. De weg is lang en en de stijgingspercentages verschillen enorm. Het ene moment zit je in een kort afdaling, terwijl je een paar honder meter verderop stukken van 10% aantreft. Hier is het geheim om een goed ritme te vinden, maar dat is niet makkelijk. Je kunt het natuurlijk ook anders zien. Een col met veel steile percentages waartussen je ook minder steile stukken hebt om helemaal bij te komen.
18. Col du Lautaret
De Lauteret is de makkelijkste manier om van Grenoble naar Briancon te gaan of andersom. Als je van de ene naar de andere stad moet je sowieso over een bergrug heen en de Col de Lauteret ligt op het laagste punt van deze bergrug. Vandaar dat de Tour de France ook regelmatig voor deze pas kiest tijdens een overgangsetappe om de Alpen uit te komen of als opwarmertje voor steilere cols dieper in de Alpen.
De beklimming is van beide kanten vooral lang (30+ km) maar de stijgingspercentatges vallen mee. Een echte loper die maar blijft gaan. Stel je dus ook in op een lange beklimming, want na iedere bocht wacht wéér een lang stuk asfalt! De provinciale weg is breed, heeft goed asfalt en is over het algemeen goed te bereiden. Pas wel op het overige verkeer, want dat rijd lang niet altijd zo netjes en houd niet altijd rekening met de fietsers.
19. Col du Grand-Saint-Bernard
Voor een eenmalig uitstapje gaan we naar Zwitserland. De Sint Bernhardpas is de oudste pas in het westelijke gedeelte van de Alpen. De Romeinen en Napoleon gebruikte deze pas al eeuwen geleden om nieuwe gebieden te veroveren. De pas is genoemd naar Bernhard van Menton die hier in de 11e eeuw een klooster stichtte, de monniken hielpen in moeilijkheden geraakte reizigers die in het gevaarlijke gebied de weg kwijt waren geraakt. Om deze op te sporen werden de beroemde Sint-Bernardshonden gebruikt. De Sint Bernhardpas verbindt het Zwitserse Val d’Entremont met het Italiaanse Valle d’Aosta. De bergweg is alleen berijdbaar van begin juni tot eind oktober, in de winterperiode is hij afgesloten in verband met de hevige sneeuwval.
De Tour de France is in totaal vijf keer over deze pas gepasseerd, de 2469 meter hoge berg werd voor het laatste beklommen in de Tour van 2009. Als je deze klim zelf wilt beklimmen neem daar dan ruim de tijd voor, want de klim is ruim 40 kilometer lang! Er rijden (met name in het weekend) veel Italiaanse motoren die de pas gebruiken als circuit, waardoor er veel gevaarlijke situaties ontstaan. Het beste kun je deze pas dus doordeweeks beklimmen. Wat de beklimming uniek maakt is dat je de mogelijkheid heb om te fietsen door de bekende sneeuwmuren.
20. Col de la Bonette
De Col de la Bonette is het hoogste punt van de Franse Alpen en de hoogste berg in Frankrijk die per fiets te beklimmen is met 2802 meter. Sterker nog, het is het hoogste punt dat je kunt bereiken met de fiets in heel Europa. Het is dan ook het hoogste punt dat de Tour de France ooit heeft bereikt. In totaal kwam de tour hier vier maak langs. De meest in het oog springende passage was die van de Zuid-Afrikaan Jon-Lee Augustyn. In de Tour van 2008 kwam hij als eerste over de top van de Col de la Bonette, maar in de afdaling miste hij een bocht en gleed hij tientallen meters naar beneden in een ravijn. Hij klom nog wel op zijn fiets, maar de etappe overwinning kon hij vergeten.
21. Col du Glandon
De Col du Glandon is 13 keer opgenomen in het parcours van de Tour de France. Éénmaal was een Nederlander als eerste boven op de top, Steven Rooks passerde in de etappe van Morzine naar Alpe d’Huez in 1988 als eerste de top. Hij wist daarna ook de etappe te winnen. De laatste keer dat de Tour de France over de Glandon ging was in 2013, tijdens een etappe die eindigde op Le Grand-Bornand. Rui Costa wist die etappe op zijn naam te schrijven.
De Col du Glandon is vanaf twee kanten te beklimmen, namelijk vanuit Allemond (zuidkant) en Saint-Étienne-de-Cuines (noordkant). Wanneer je de oostzijde van de Col de la Croix-de-Fer vanuit Saint-Jean-de-Maurienne beklimt, dan kan je na een korte afdaling van 2,5 kilometer aan de rechterzijde de top van de Col du Glandon bereiken. De weg over de Glandon is geopend in 1898 en is over het algemeen slechts toegankelijk van juni tot oktober.
22. Col du Soulor
De Col du Soulor vormt in de Tour de France vaak een koppeltje met de Col d’Aubisque. De combinatie van deze twee beklimmingen, die direct op elkaar volgen, maakt een etappe extra zwaar. Hierdoor worden de etappes over de Col de Soulor al snel uitgeroepen tot koninginnenritten. In de 20 keer dat deze beklimming werd genomen in de Tour de France was er één keer dat er geen gevecht plaats vond op de flanken. In 1995 overleed Fabio Casartelli tijdens de afdaling van de Col de Portet-d’Aspet. De dag erna werd de Soulor geneutraliseerd beklommen. De tour wacht op niemand, maar heeft wel respect voor zijn deelnemers.
23. La Ruchère-en-Chartreuse
Deze beklimming is niet zwaar, legendarisch en bevat eigenlijk niet eens een goed verhaal. De beklimming is één keer gedaan in de Tour de France van 1984. Het enige feitje dat deze beklimming interessant maakt voor deze lijst is dat het allerlaagste berg is die gewaardeerd is in de buitencategorie. De col is 1407 meter ‘laag’, maar heeft de buitencategorie gekregen omdat de beklimming was opgenomen als individuele klimtijdrit. De klimtijdrit werd gewonnen door Laurent Fignon, die hier de basis legde voor de eindoverwinning in Parijs.
Zelf kun je deze beklimming niet doen.
24. Col de l’Iseran
De Col de l’Iseran is met zijn 2770 m de hoogste verharde bergpas van de Alpen. De Cime de la Bonette is met 2802 meter wel 32 meter hoger, maar dat betreft geen pas. Als we het hebben over de hoogste bergpas die de Tour de Frans kan beklimmen is de Col d’Iseran de ideale uitsmijter van dit rijtje. De Col is genoemd naar het gebied l’Iseran, dat op zijn beurt naar de rivier de Isère genoemd is. Die rivier ontspringt beneden aan deze col in Val-d’Isère. De allereerste klimtijdrit van de Tour de France werd in 1939 gehouden op de flanken van de Col d’Iseran. De start was in Bonneval-sur-Arc en eindigde in Bourg-Saint-Maurice, deze tijdrit werd gewonnen door de Belg Sylvere Maes.
Net als alle hoge cols in dit artikel is ook deze col vooral heel erg lang. De beklimming is van beide kanten ruim 40 kilometer, maar gaat over een goed geasfalteerde weg. De klim is niet echt zwaar en kent een maximaal stijgingspercentage van 8.6%, gemiddeld komt het stijgingspercentage vanuit Bourg Saint Maurice uit op 4.3%. Omdat de col zo hoog is kun je deze niet altijd beklimmen, controleer dus goed of de col open is wanneer je deze op wilt gaan fietsen.